De gezelschapsdieren: een terugblik

Lager onderwijs - 1e graad
Gezelschapsdieren
Extra activiteit

Heb je al enkele lessen gegeven van het thema Gezelschapsdieren (bv. hond, kat, cavia, konijn, kip en paard) en wil je het thema afsluiten? Dan vind je hieronder enkele tips.

Vooraf

  • Leg de vijf symbolen van dierenwelzijn klaar (zie bijlage 1), of – als de symbolen al in de klas zijn – zorg dat de leerlingen de symbolen goed kunnen zien.
  • Druk het werkblad af voor elke leerling (zie bijlage 2).

1. In de kring

Neem in een kringmoment de tijd om samen terug te blikken op het volledige thema.

  • We hebben het de voorbije tijd over een aantal dieren gehad. Welke? (Antwoord afhankelijk van de gegeven lessen, bv. hond, kat, cavia, konijn, kip en paard/pony.)
  • Welk dier vind jij het leukst? Waarom?

Wijs de leerlingen op de vijf symbolen (zie bijlage 1) om op de volgende vraag te kunnen antwoorden.

  • Hoe kunnen wij goed voor dieren zorgen? (Eten en drinken geven, genoeg ruimte geven, naar de dierenarts gaan, zorgen dat het dier niet bang is en zorgen dat het dier kan doen als een echt dier.)
  • Vind jij voor een dier zorgen gemakkelijk? Waarom wel/niet?
  • Je begrijpt nu vast wel dat er veel bij komt kijken als je overweegt om een dier in huis te halen.
    Want als je een dier in huis haalt, moet jij ervoor zorgen dat het dier zich goed voelt.
    Om te weten wanneer een dier zich goed voelt, kan je telkens proberen om in de huid van het dier te kruipen.

Gebruik voor de volgende oefening indien mogelijk dierenmaskers. Die helpen de leerlingen om zich in te leven.

Vraag een leerling om zich in te beelden dat hij een hond is.

  • Jij bent mijn hond. Ik ben jouw baasje. Maar ik moet heel de dag gaan werken. Dus stop ik jou in een klein hok tot ik terug ben. Wat vind jij daarvan als hond?

Doe hetzelfde met andere leerlingen en andere gezelschapsdieren waarrond je gewerkt hebt. De leerling stelt zich voor dat hij/zij …

  • een kat is die alleen maar gras te eten krijgt, want dat is goedkoop en makkelijk.
  • een paard is dat op een koertje moet staan, omdat er geen weide in de buurt is.
  • een kip is die alleen moet wonen, omdat de eigenaar maar één ei per dag wilt.
  • een cavia is die overdag moet wakker zijn, omdat de kinderen ermee willen spelen (een cavia slaapt normaal overdag).
  • een konijn is dat geen verstopplek krijgt, omdat de eigenaar dat te veel moeite vindt.

Kijk dus altijd eens door de ogen van het dier! Probeer je in te beelden hoe het voor het dier zou zijn. Hoe kijk jij naar het dier? Hoe kijkt het dier naar jou? Durf oog in oog te staan om een goede keuze te maken!

Meer bekijken en materiaal downloaden?

Maak een account aan en ontdek het volledige educatieve aanbod over dierenwelzijn.