Les 3: Gezelschapsdieren

Lager onderwijs - 2e graad , 3e graad
Gezelschapsdieren
Duur: 50 à 75 minuten
Les

De leerlingen verkennen en delen hun gevoelens en gedachten rond dieren. Ze vergelijken dieren in een natuurlijke omgeving met dieren in een benarde situatie. Ze geven en beargumenteren hun mening over het aanpassen van de omgeving aan het dier en omgekeerd, waarbij ze oog hebben voor de specifieke eigenschappen en behoeften van elk dier. In een groepswerk zoeken ze informatie op over zes gezelschapsdieren: hond, kat, cavia, konijn, kip en paard.

Beginsituatie

  • De leerlingen weten dat er bepaalde dieren als gezelschapsdier gehouden worden.
  • De leerlingen weten dat dierenwelzijn onderzocht kan worden aan de hand van vijf symbolen.

Tip! Geef eerst de twee lessen van het thema dierenwelzijn, zodat de leerlingen een goede basis hebben om van te vertrekken.

Lesdoelen

  • De leerlingen verkennen hun gevoelens en gedachten bij foto’s van dieren in een fijne en in een moeilijke situatie.
  • De leerlingen beseffen dat gezelschapsdieren soorteigen kenmerken hebben en dat de omgeving daaraan aangepast moet zijn.
  • De leerlingen ontdekken hoe ze op een gestructureerde manier informatie kunnen inwinnen over specifieke gezelschapsdieren.

Eindtermen

  • WT 1.3
De leerlingen kunnen in een beperkte verzameling van organismen en gangbare materialen gelijkenissen en verschillen ontdekken en op basis van minstens één criterium een eigen ordening aanbrengen en verantwoorden.
  • WT 1.5
De leerlingen kunnen bij organismen kenmerken aangeven die illustreren dat ze aangepast zijn aan hun omgeving.
  • WT 1.16
De leerlingen kunnen met enkele voorbeelden aantonen dat energie nodig is voor het functioneren van levende en niet-levende systemen en kunnen daarvan de energiebronnen benoemen.
  • WT 1.26
De leerlingen tonen respect en zorg voor de natuur vanuit het besef dat de mens voor zijn levensbehoeften afhankelijk is van het natuurlijk leefmilieu.
  • MM1.1
De leerlingen drukken in een niet-conflictgeladen situatie, eigen indrukken, gevoelens, verlangens, gedachten en waarderingen spontaan uit.
  • MM 5.1
De leerlingen kunnen op hun niveau verschillende informatiebronnen raadplegen.

Vooraf

  • Lees wat achtergrondinformatie over de gezelschapsdieren, en meer specifiek over de hond, de kat, de cavia, het konijn, de kip en het paard. Neem een kijkje in de bijlage of op de website www.huisdierinfo.be.
  • Druk de foto’s van bijlage 1 en bijlage 2 elk één keer af op A4.
  • Afhankelijk van het niveau van de klas – of zelfs individueel per leerling/groep – druk je bijlage 3 of bijlage 4 af, zodat elke groep één werkblad heeft.
  • Afhankelijk van het niveau van de klas – of zelfs individueel per leerling/groep – druk je bijlage 5 of bijlage 6 af, zodat elke leerling één tekst over één dier heeft.
  • Druk de sjablonen van de dobbelstenen af (zie bijlage 7 en bijlage 8) en knip ze uit. Vouw en plak ze tot dobbelstenen.

1. Prikkel: Als ik hiernaar kijk, denk ik aan …

Verdeel de leerlingen in groepen van ongeveer zes tot tien leerlingen. Voor de betrokkenheid van de leerlingen maak je de groepen het best niet te groot.
Ze gaan het geheugenspel ‘Ik ga op reis en ik neem mee …’ spelen, maar in een variant met dieren. Leg het spel uit.

Elke groep gaat in een kring staan of zitten. Per groep start één leerling. Die krijgt een foto en zegt: ‘Als ik hiernaar kijk, denk ik aan …’ Je vult de zin aan met een woord of een woordengroep, bijvoorbeeld ‘plezier’ of ‘op vakantie’. Dan geef je de foto door naar de persoon links van jou. Die herhaalt jouw zin en voegt er nog een woord aan toe, bijvoorbeeld: ‘Als ik hiernaar kijk, denk ik aan plezier en gevaarlijk.’

Meer bekijken en materiaal downloaden?

Maak een account aan en ontdek het volledige educatieve aanbod over dierenwelzijn.